Vrienden van God

 

 

 

Vrienden van God gaat over de islam van de gewone man in het Midden Oosten en laat zien hoe deze steeds meer onder druk komt te staan.

Vrienden van God bestellen ↴

I

Abdel neemt de Koran letterlijk. ‘Van de eerste tot de laatste letter is de Koran het perfecte woord van God, zonder verdraaiingen. Hij heeft er niets in veronachtzaamd. Dat zegt hij zelf in soera 6, vers 38. Daarom is en blijft de Koran het modernste boek dat er bestaat. De Koran heeft zelfs de atoombom en de ruimtevaart voorspeld: hij spreekt over kokende zeeën en over tochten naar de hemel om de geheimen ervan te beluisteren. De Koran biedt de oplossing voor alle grote wereldproblemen. Als de mensen er eindelijk eens naar luisterden. Begrijp je nu dat de Koran het modernste boek aller tijden is?’

Wat kan ik hierop zeggen? Dat het christendom voor mij niet minder is dan de islam? Dat de Koran op mij niet erg modern overkomt? Maar discussiëren over geloof is zo uitzichtloos. Een beroep op het gezond verstand heeft bij hen die geloven in de Waarheid – of dat nu een islamitische of een christelijke is – weinig effect. Bovendien lijkt het er niet op dat Abdel zich ooit heeft afgevraagd of de Koran op meer dan één manier kan worden geïnterpreteerd. ‘Er is maar één islam,’ zegt hij, en dat is die van hem. ‘De Koran is een wonder, het is het heilige woord van God, lees maar na. Hij zegt het zelf.’ En: ‘Je zult het moeten toegeven, het is zo mooi, dat kan niet door een mens zijn geschreven,’ zegt Abdel triomfantelijk.

Moslims stellen dat de Koran onvertaalbaar is – niet alleen omdat rijm, metrum en allerlei subtiele woordspelingen in een vertaling verdwijnen, maar ook omdat het Arabisch een heilige taal is. Vertalingen bestaan echter wel. De leek die er een ter hand neemt om gezellig een avondje te lezen, valt gegarandeerd in slaap. De koran is weliswaar veel minder dik dan de bijbel maar veel ontoegankelijker. De stijl is verheven en langdradig langdradig, en een duidelijke verhaallijn ontbreekt. De hoofdstukken zijn niet chronologisch geordend maar naar lengte, het langste staat vooraan, het kortste aan het eind. ‘De Koran kan onwetenden chaotisch voorkomen, maar er zit een diepere betekenis in, hij weerspiegelt de goddelijke orde,’ verklaart Abdel. Sommigen gingen heel ver in het zoeken naar diepere, geheime betekenissen. Zij telden, deelden en vermenigvuldigden alle mogelijke combinaties van woorden, hoofdstukken en feiten, en kwamen zo tot verbluffende inzichten.

In de Koran draait alles om God, om wat hij openbaart en om wat hij van de mensen eist. Alleen al de naam Allah komt er 2500 maal in voor, nog afgezien van veel voorkomende bijnamen als Heer, Barmhartige, Erbarmer, Schepper, Waarachtige en Enige. Dat God de enige is, was het belangrijkste strijdpunt in de prediking van de profeet Mohammed, wiens decadente stadgenoten er een veelheid aan goden en godinnen op na hielden. Talrijk zijn de passages tegen het polytheïsme, waarvan hij ook de christenen beschuldigt. Aanhangers van meerdere goden waren voor Mohammed even vreemd als voor ons mensen die zeggen dat ze zowel liberaal als communist zijn.

Als ik Abdel vertel wat christelijke theologen met de Bijbel hebben gedaan, moet hij lachen. ‘Wonderen wegverklaren, verhalen als mythen ontkrachten, dat zal de Koran niet overkomen,’ weet hij. ‘Het is het bewijs dat de Bijbel corrupt is en de Koran niet. Bij de Koran zou het godslastering zijn.’ Toch heeft het de islam nooit ontbroken aan kritische geesten die de korantekst in twijfel trokken. Sommigen probeerden zelfs imitaties te schrijven. Tegen hun creaties bracht men in dat ze bij voordracht niet het betoverende effect hadden van de echte Koran. Een van de imitators antwoordde hierop: ‘Laat de mijne maar een paar eeuwen voordragen in de moskeeën en je zult zien!’

Foto Jan Bogaerts
Foto Jan Bogaerts

II

‘Waarom doen jullie zo geheimzinnig?’ vraag ik. ‘Egypte is gevaarlijk voor mensen die de islam als maatstaf nemen voor het hele leven,’ antwoordt Moessa. Hij is in de dertig, draagt een pak en heeft een kroezige baard. Moessa beweegt zich in islamistische kringen. ‘Een jaar geleden deed de politie een razzia,’ vertelt hij. ‘Ze waren op zoek naar terroristen. Zo noemen ze mensen die echt moslim zijn. Ik was bij vrienden waar ze de deur opentrapten. We moesten buiten op de grond liggen terwijl ze ons onder schot hielden. De hele inboedel werd op straat gesmeten. En toen vonden ze wat ze wilden vinden: verboden islamitische posters. Ze namen ons mee naar het politiebureau. Daar hebben ze ons ondervraagd. Ze zeiden: “Jullie willen invoering van haddstraffen? Wij zullen jullie haddstraffen geven!” En ze sloegen erop los.’ Haddstraffen zijn lijfstraffen: de hand van de dief wordt afgehakt, de overspelige vrouw gestenigd. ‘Ben je daar voor?’ vraag ik. ‘Pas als elke man een huis, werk en een vrouw heeft, moet het islamitisch recht zoals dat in de Koran beschreven staat worden uitgevoerd,’ zegt Moessa. ‘Eerder is het onrechtvaardig. Onze God legt geen onrechtvaardige regels op. Enfin, ze herhaalden alsmaar: “Beken dat je een terrorist bent,” en ze sloegen me. Ik antwoordde steeds weer: “Allahu akbar!” Ik had geluk: na drie maanden werd ik vrijgelaten.

‘De tijdgeest is machtig,’ meent Hosni. ‘Twijfelend houden overheden de groene islamitische banier omhoog, onder het motto: liever zelf met de vlag zwaaien dan ermee om de oren worden geslagen.’ Langzaam maar onmiskenbaar beantwoorden overheden in de hele islamitische wereld de roep om islamisering van de maatschappij. Maar, al willen mensen als Hosni het liever niet horen, het is niet alleen opportunisme dat de staat ertoe beweegt een islamitische koers te varen. Het is voor het religieuze establishment moeilijk de wensen van de islamisten op theologische gronden van tafel te vegen. Islamisten trekken het geloof van orthodoxe moslims door naar politiek niveau. Voor het politiseren van de islam hebben ze goede papieren: was Mohammed zelf geen politicus die de sharia als leidraad nam?

Ook het gevoel van urgentie dat veel islamisten hebben komt niet uit de lucht, maar uit de hemel vallen. Het geloof in een uiteindelijk ingrijpen van God, waarna de ideale, paradijselijke samenleving ontstaat, is een erkend onderdeel van de islam. Geen moslim twijfelt aan het in de Koran aangekondigde einde der tijden en het herstel van Gods koninkrijk, alleen is het voor de meesten niet erg actueel. Voor de nastrevers van het idee van de islamitische staat heeft het echter wél topprioriteit.

Foto Jan Bogaerts
Foto Jan Bogaerts

III

Nieuwsgierige obers, tandeloze oude mannen met stoppelbaard, ondeugende kinderen, keurige studenten, gesluierde vrouwen, allemaal vragen ze: ‘Ben je moslim?’

Ik schud dan mijn hoofd.

‘Christen?’

‘Nee,’ zeg ik. ‘Ik ben niets.’

‘Geloof je dan niet in God?’ vragen ze verbaasd, en ik antwoord dat ik het niet weet en verander van onderwerp.

In Soedan loopt het anders. De stampvolle trein van Wadi Halfa aan het Nassermeer naar de hoofdstad Karthoem kruipt al twee dagen en nachten door de woestijn. Ik zit op een houten bank, ingeklemd tussen twee mannen. Ze hebben de ruimte om ons heen opgevuld met dozen en kisten vol handelswaar uit Egypte, die ze in Karthoem met grote winst gaan verkopen. Tegenover ons zitten drie in het zwart geklede oudere vrouwen onafgebroken pitten te peuzelen. De schillen spugen ze op de grond. Aan de andere kant van het gangpad zitten vrouwen in kleurige gewaden met huilende baby’s en schreeuwende kleuters die naar de wc moeten, ruziemaken, spelen en jengelen. De wagon ziet er na twee dagen uit als een door mensen bevolkt kippenhok, net als de tientallen wagons voor en achter ons. De trein staat alweer een paar uur stil in de zinderende woestijn. De machinist ligt tussen de rails te slapen.

Een van mijn buurmannen vraagt of ik moslim ben, en het gesprek begint zoals gewoonlijk. Dan ontstaat er rumoer onder de vrouwen. De vertaling zoemt als een bromvlieg door de trein. Weg is de verveling. Een file opgewonden kakelende mensen wringt zich door het gangpad, richting ongelovige. Een warme zweetlucht dringt mijn neus binnen. Schoenen staan op tenen en ellebogen prikken in ruggen. Sommigen werken zich via het balkon het dak op en wurmen zich door de ramen naar buiten om aan de drukte te ontsnappen. Ook de ongelovige laat zich in het zand naast de trein zakken. Wanneer hij in de smalle schaduwrand zit, nemen zijn medereizigers alle tijd om hem te aanschouwen, te bespreken en aan te raken, huiverig en gefascineerd tegelijk.

Wat bezielt hem? vragen zij zich af. Wat bezielt hen? vraag ik me af. En zo staren we elkaar wat aan. Een man toont me zijn handpalmen. ‘Kijk in mijn linkerhand,’ zegt hij, ‘hier staat het: er lopen drie lijnen, twee vormen een omgekeerde V, dat is een Arabische 8, de lijn ernaast is een 1. Dat maakt 81. De rechterhand is het spiegelbeeld van de linker. Daarin staat 18. 81 + 18 = 99. God heeft 99 namen. 81 – 18 = 63, en dat is de leeftijd waarop Mohammed stierf. Allahu akbar! God is groot!’ roept hij en wijst naar de hemel. Er gaat een instemmend gemurmel door de menigte. Ik ben getroffen door de eenvoud van zijn godsbewijs. Als ik voorzichtig suggereer dat God misschien niet bestaat, alleen maar een mensenmaaksel is, blijft een reactie uit. In zijn hoofd is geen plaats voor dit soort twijfels, zoals voor zijn godsbewijs geen plaats is in dat van mij.

Foto Jan Bogaerts
Foto Jan Bogaerts

IV

De islam hecht veel waarde aan het collectieve ritueel. Iedereen verricht op dezelfde tijd en gericht naar dezelfde plaats hetzelfde gebed. Eens per jaar reist iedereen die de bedevaart wil en kan volbrengen naar Mekka. Allen verrichten daar gekleed in dezelfde gewaden dezelfde rituelen. Dit houdt de oemmagedachte levend, het ideaal van de gemeenschap der gelovigen. Het doet de gelovigen beseffen dat alle moslims broeders zijn omdat ze voor God gelijk zijn. De islam is zo ook een oefening in gemeenschapszin en vormt het cement in een samenleving die anders waarschijnlijk hopeloos verscheurd zou worden door tegenstellingen.

Maar geen evenement doet het collectiviteitsgevoel zo bloeien als ramadan. De hele islamitische wereld, de natie, de buurt en de familie, alles maakt deel uit van de oemma, en vooral binnen de kring van familieleden en buren doen de mensen hun best er gestalte aan te geven. Er heerst een sfeer van harmonie en solidariteit. Van elk individu wordt een grote bijdrage gevraagd aan het collectief voelbaar maken van de islam. Is bidden een religieuze plicht, wie zich er niet aan houdt wordt niet met de nek aangekeken. Maar met de vastenplicht tijdens ramadan ligt het anders. Daarop is een sterke sociale controle, en het openlijk breken van de vasten tijdens ramadan is volgens artikel 222 van de Marokkaanse grondwet een misdaad, goed voor maximaal zes maanden gevangenisstraf plus een fikse boete.

Toch is ramadan ook een uitlaatklep. Gewoontes en normen worden omgekeerd. Kinderen plagen volwassenen met liedjes, vrouwen lopen ’s avonds laat op straat en meisjes lonken naar jongens. Binnen het rituele kader van het feest stoort niemand zich eraan. De wereld staat op haar kop, en dat geeft de gelegenheid even aan de knellende orde te ontsnappen, je vrij te voelen en tegelijkertijd te beseffen dat het niet altijd feest kan zijn. Hoe strenger de orde, hoe groter de behoefte aan een uitlaatklep. Een samenleving die de chaos ingedamd wil houden, zet zo nu en dan de sluizen open.

De politie handhaaft desnoods met harde hand de reinheid op straat, maar wetgeleerden verkondigen op de televisie dat de intentie om rein te zijn, je te onthouden van eten en zondige gedachten, het belangrijkst is. Zonder de juiste intentie is vasten zinloos, benadrukken ze. Deze geleerden, die gespecialiseerd zijn in het opsporen van verdorvenheden, werken met ramadan op volle kracht. Zo waarschuwt een van hen dat je zo veel mag eten als je wilt, maar dat het verboden is over te geven om daarna opnieuw te kunnen beginnen.

Foto Jan Bogaerts
Foto Jan Bogaerts

V

Duizenden wringen zich door de straten van Luxor en verdringen zich rond het graf in de moskee van Aboel Haggaag. Het is zo druk dat de gehelmde politiemannen bij de ingang van de grafruimte erop los knuppelen wanneer de meute begint te dringen en niemand er nog in of uit kan. Iets buiten de stad doen de paardenraces en de schijngevechten van mannen met lange stokken het goed bij het toegestroomde publiek. Vandaag staat Luxor op zijn kop.

De moelid van Aboel Haggaag is een hoogtepunt voor de bewoners van Zuid-Egypte. Een hoogtepunt in een tijd die toch al bijzonder is: het is sjabaan, de moelidmaand bij uitstek. Er zijn zo veel moelids tijdens sjabaan dat je op ieder tochtje naar het platteland of het oude deel van Caïro er wel in een verzeild raakt. Je kunt van de ene naar de andere trekken en zo aan het feesten blijven. En dat is wat velen doen – marskramers in speciale moelidproducten en handelaars in vee en fruit, theezetters, wierookbranders, soefidansgroepen, mensen die uit zijn op baraka voor het verkrijgen van gezondheid en geluk, pretmakers die niets anders om handen hebben, bedelaars, excentriekelingen en dieven.

Heiligenfeesten heb je niet alleen in Egypte. In bijna de hele islamitische wereld worden ze gevierd. Sommige zijn groot en trekken miljoenen bezoekers, andere zijn klein en alleen in trek bij de dorpsgemeenschap die een plaatselijke sidi, heilige, eert. Elk feest heeft zijn eigen karakter: bij het ene domineert de heilige, bij het andere de markt, de kermis of de paardenraces. Sommige zijn berucht om de handel in drugs. In Marokko worden heiligen maraboets genoemd en hun feesten moessems. Daarvan zijn er jaarlijks zo’n 700, voor het merendeel rond de geboortedag van de profeet Mohammed.

Moelid staat voor totale chaos. De verschillende soefimuziekgroepen halen het maximale uit hun geluidsapparatuur. Tot diep in de nacht, tot de totale uitputting is bereikt, dansen zij en iedereen die zich niet wil inhouden. En wie wil zich inhouden? Een moelid is de gelegenheid om je eens lekker uit te leven, te ontsnappen aan de sleur, de vermoeienis en de zorgen van alledag. Het is een soort vakantie voor de gewone man. Een soort vakantie, want vakantie is iets westers. De gewone Egyptenaar heeft nooit vakantie en gaat normaliter nergens heen zonder praktisch doel. Reizen ter ontspanning of om te genieten van overblijfselen uit vroeger tijden kan hij zich niet permitteren.

Foto Jan Bogaerts
Foto Jan Bogaerts

VI

God is de grootste, dat spreekt vanzelf. Maar hij is ook heel ver weg. De enige plek waar zijn aanwezigheid enigszins tastbaar is, is Mekka, en dat ligt niet naast de deur. Heiligen heb je daarentegen overal. Sommigen zijn in leven, de meesten helpen vanuit hun graf. De heilige blijft via zijn graf verbonden met deze wereld en is tegelijkertijd in de hemel, dicht bij God. God moet onvoorwaardelijk worden gehoorzaamd, zijn regels moeten worden opgevolgd. Heiligen zijn gemakkelijker, ze kunnen ook op no cure no pay-basis worden ingeschakeld. Je belooft de heilige dat je zijn diensten beloont met het slachten van een kip of met een ander gebaar dat hem welgevallig is, maar als hij geen oor heeft voor je hulpvraag, krijgt hij ook geen beloning. Een heilige is ook een mens geweest en loopt dus over van begrip voor menselijkheden. Hij is gul en zijn hart is groot: kan hij geven, dan geeft hij ook. Kan hij niet geven, dan begrijpt hij best dat een beloning er niet in zit. In Marokko wordt soms wel van tevoren betaald. Dan heet een offer ar, schande: het zou een schande zijn als de heilige ondanks het offer zijn belofte niet nakomt. Een heilige moet zichzelf wel blijven bewijzen om niet in vergetelheid te raken. Aan een dode die alleen maar heilig ligt te zijn zonder dat er enige prestatie tegenover staat heb je immers niks.

Overdag wordt er vooral geslapen, thee gedronken en gerookt. ’s Nachts, na het avondgebed, doen ze de dzikr, het ritueel waarmee ze God prijzen met muziek en dans. In de Grote Nacht gaan ze hiermee door tot de totale uitputting is bereikt. Uit de tenten tettert de ongeremd versterkte muziek van de verschillende groepen.

Voor de oppervlakkige toeschouwer is het verschil tussen de soefigroepen echter niet groot. Het lijkt vooral een kwestie van temperament. In veel tenten staan de mannen in rijen tegenover elkaar opgesteld, de muzikanten aan het uiteinde, achter de leider, die zingt en het tempo aangeeft. De leider wordt sjeik genoemd, wat een algemene titel is voor iemand die respect afdwingt. Onder zijn leiding zwaaien de mannen hun lichaam van voor naar achteren of draaien ze met hun bovenlijf, waarbij ze hun armen van links naar rechts slingeren. Bij elke draai of zwiep hoor je de tot ‘hai’ of een diepe grom verbasterde uitroep ‘de Levende’ – een van de namen van God. Deze klank wordt met zo veel kracht uitgestoten dat het werkt als een ademhalingsoefening waardoor je in trance kunt raken. Dan ervaren de dansers contact met de Levende.

Soefi’s werden vaak niet begrepen en zelfs gewantrouwd. Al Hallaj, een van de beroemdste soefi’s uit de geschiedenis, werd ter dood veroordeeld omdat hij, vervuld van de unio mystica, volhield dat hij God was en de Waarheid. Toch vond het soefisme een erkende plaats in de islam. Mystici ontwikkelden ieder hun eigen methoden, en ze zongen, vertelden of schreven hun eigen verhalen en gedichten, waarin ze hun wijsheid uitdrukten. Volgelingen vormden broederschappen rond hun meester en vereerden hem na zijn dood – en soms al eerder – als heilige. Er bestaan honderden genootschappen. Sommige zijn wereldwijd en hebben miljoenen volgelingen, andere zijn regionaal en klein. Elke orde heeft haar speciale verhalen en rituelen, van verstandelijk en sober tot emotioneel en extatisch. In de loop der tijd is het soefisme gedemocratiseerd: het smalle en eenzame mystieke pad werd een drukke meerbaansweg, een veelzijdige massabeweging met piëteit naar ieders smaak, die tegemoetkwam aan de behoefte bij brede lagen van de bevolking aan een intiemere en emotionelere geloofsbelevenis dan de orthodoxe islam kon bieden.

Foto Jan Bogaerts
Foto Jan Bogaerts

VII

Ik wil graag islamisten ontmoeten, vertel ik Hosni, een leraar Engels die ik ’s avonds vaak ontmoet bij mijn favoriete stalletje met broodjes lever bij de Talaat Harb. Hij helpt zijn broer en verdient zo wat bij. Hosni kent geen islamisten, zegt hij. Wel heeft hij een vaag signalement: het zijn Mohammed-imitaties, met een witte djellaba en een lange baard. Maar, waarschuwt hij, niet iedereen die aan dit signalement voldoet is islamist en niet elke islamist voldoet aan het signalement.

Hoewel de profeet Mohammed voor alle moslims het ultieme voorbeeld is – zijn wijsheid en gedrag waren immers voorbeeldig – zijn er verschillen. Voor islamisten is Mohammed een boven de tijd verheven figuur, waardoor zijn eeuwige wijsheid op elke plaats en periode van toepassing is. Dat we nu in een andere tijd leven, die andere antwoorden vraagt, gaat er bij veel islamisten niet in. De Koran is volgens hen eeuwig actueel en geeft dus een goed antwoord op alle hedendaagse vragen. Het idee dat Mohammed als hij nu zou leven anders zou kunnen antwoorden, wijzen ze af.

Op een avond heeft mijn speurtocht naar een islamist succes. In een koffiehuis naast de Hoesseinmoskee raak ik aan de praat met een oudere man die jaren in Koeweit heeft gewerkt, tot de Golfoorlog hem dwong met achterlating van zijn hele bezit naar Egypte terug te keren. Zijn neef Achmed zit er zwijgzaam bij. Ik zie dat hij zich ergert. Af en toe zegt hij iets tegen zijn oom in het Arabisch, zo te horen op verontwaardigde toon.

‘De islam wordt onderdrukt. Daarom is het niet onbegrijpelijk dat sommigen kiezen voor terreur,’ zegt Achmed. ‘Maar ik vind het fout als onschuldige mensen daar slachtoffer van worden, en de meesten van ons zijn daartegen. Het is niet islamitisch. Ik geloof in een vreedzame, democratische weg. Het probleem is dat die zogenaamde democraten ons van de democratie hebben uitgesloten. Maar de weg van de islam staat wagenwijd voor ons open.’ Volgens Achmed is de islam eigenlijk een soort bevrijdingstheologie, zoals je die in Latijns-Amerika hebt. Maar dan effectiever.

Voor Achmed is islamisme ook het overboord gooien van de gangbare Koranuitleg, het resultaat van veertien eeuwen haarkloverij van islamitische schriftgeleerden. Hij is tegen blinde navolging van de door de tijden heen gevormde leer – want ook dat is sjirk – en voor terugkeer naar de bron. Hartstochtelijk sympathiseert hij met populaire imams die een gruwel zijn voor het door de overheid benoemde religieuze establishment.

Achmed zegt dat het slecht gaat met de islamitische wereld, steeds slechter. ‘Eens was de islamitische beschaving het middelpunt van de wereld. Gods zegen rustte op de moslims: omdat zij Hem als enige erkenden liet hij één groot wereldrijk ontstaan dat zo ongeveer de hele toenmalige wereld omvatte.’ Toen kwamen de kruistochten, maar die illustreerden eerder de barbaarsheid van de westerlingen dan de achterlijkheid van de moslims. Pas toen in de negentiende eeuw de koloniale mogendheden de hele Arabische wereld onder de voet liepen, brak het verontrustende gevoel dat de islamitische cultuur stagneerde echt door.

Foto Jan Bogaerts
Foto Jan Bogaerts

VIII Onzichtbae vrouwen

Op straat lopen voornamelijk mannen. En ook de rijen voor het loket op het station, in het postkantoor en in de bioscoop bestaan vrijwel uitsluitend uit mannen. De Arabische wereld is een mannenwereld, maar in Algerije beheerst de man het openbare leven zo sterk, dat de bezoeker gaat twijfelen aan het bestaan van het gemythologiseerde geslacht. De vrouwen zijn onzichtbaar.

Ook in de koffiehuizen zitten enkel mannen. Aardige mannen, maar wel allemaal met dezelfde interesse: ‘Ben je getrouwd?’ Ik vraag: ‘Waar zijn de vrouwen?’ ‘Thuis,’ zegt de man, Mohammed, 35 jaar, ongetrouwd. ‘Getrouwde vrouwen en oudere meisjes moeten binnen blijven,’ legt hij uit. ‘Dat is beter voor hen. De straat is van de mannen, het huis van de vrouwen. Dat zegt de islam. Want vrouwen kunnen zich het beste ontplooien in de beschutte omgeving van het huis, samen met seksegenoten in het warme nest van de familie.’

Mohammed staat erop dat ik op bezoek kom in zijn ouderlijk huis. Hij is een Algerijn in hart en nieren: zijn gastvrijheid kent geen andere grens dan het gordijn waarachter de vrouwen zich bevinden. Eerst gaan we met de bus, dan lopen we nog een kwartier door een moderne buitenwijk, een erfenis van het socialisme. Haveloze flats, brede stoffige straten met overal vuilnis waar geiten zich een weg door eten. Een donker portiek, de deur staat open, in de gang hangt een gordijn. De voorkamer is de ontvangstruimte. Mohammeds vader heeft leuk geboerd. De traditionele ontvangkamer, de maglis, is sober, met een bank langs tot navelhoogte blauw geverfde muren. Deze maglis is een pronkkamer: behalve een kleuren-tv staat er een bankstel met gouden krullen en rode imitatiezijde. Aan het plafond hangt een kroonluchter van plastic, aan de muur een foto van een Zwitsers berglandschap en een wandkleed van de Kaäba in Mekka. De inrichting is een samenraapsel van stijlen, van alles wat status uitdrukt.

Er wordt geroepen, mannen komen binnen, geven handen, heten me welkom: ‘Salaam alikoem,’ – ‘Alikoem salaam.’ We gaan zitten. De thee komt, wordt van de pot in de glaasjes, van de glaasjes in de pot en weer in de glaasjes gegoten voordat hij voldoende drinkbaar wordt bevonden. ‘Wij zijn zeer vereerd met je bezoek,’ zegt Mohammeds vader. ‘Wil je eten?’ Er komt eten. Ik vraag: ‘Waar zijn de vrouwen?’ Mohammed: ‘Achter het gordijn is het haram, verboden; daar zijn de vrouwen.’ Ik hoor gegiechel vanachter het gordijn. Mohammed roept. Het gegiechel verhevigt, vrouwenstemmen verwijderen zich. ‘Mijn zusters,’ legt hij uit. Dan wordt er een laag tafeltje voor ons gezet, vol met eten dat de vrouwen hebben gekookt. De mannen vissen met een stukje brood het eten uit de schalen. ‘Neem meer, neem meer,’ zegt de gastheer. Na de tweede ronde weiger ik resoluut. ‘De Koran leert ons gastvrij te zijn, zelfs een nachtelijke vreemdeling zal bij ons nooit tevergeefs aankloppen.’ Ik houd een lofzang op het heerlijke maal en op de Algerijnse gastvrijheid. Een gesluierd meisje haalt de schalen op. Een ogenblik lacht ze me ondeugend toe. In het keukentje eten de vrouwen de restjes op, terwijl ze de vreemdeling uitgebreid bespreken.

Foto Jan Bogaerts
Foto Jan Bogaerts

IX

Door een poortje komen we op een ruime binnenplaats, omgeven door een galerij. In het midden staat een fontein, aan een kant de tombe van sidi Ben Abdallah. Onder het afdak van de galerij liggen tientallen mensen in dekens gewikkeld tussen hun bezittingen.

‘Waar kom je vandaan?’ vraagt een man als ik er wat blijf rondhangen. ‘Uit Holland,’ zeg ik. Vanuit de galerij hoor ik in het Nederlands roepen: ‘Ben je een spion van Nederland of van Marokko? Geef me een heleboel geld.’ Ik loop naar de schreeuwer toe en begroet hem. Hij stelt zich voor als Mohammed. ‘Ik zag direct dat je een kaaskop bent,’ zegt hij. ‘Want dat ben ik ook.’ Hij is niet jong meer en ligt te rillen op het karton van een uitgevouwen doos. Een maand geleden is hij vanuit Amsterdam hierheen gekomen en hij weet niet hoe lang hij hier moet blijven. Zijn buurman, die uit Duitsland komt, zit er al twee jaar. ‘Ik moet wachten tot Allah me bevrijdt van de djinn die bezit van me heeft genomen,’ vertelt Mohammed. Met een vijftigtal lotgenoten, waarvan er veel uit Europa zijn gekomen, slijt hij zijn dagen met bidden, koranlezen en bezoekjes aan de tombe van de heilige.

De 25 jaren in Nederland zijn Mohammed niet in de koude kleren gaan zitten. Zwaar werk bij de hoogovens in IJmuiden, ’s avonds schoonmaken bij de Nederlandse Bank in Amsterdam en nog duizend andere baantjes. Een halve etage in de Amsterdamse Pijp. Zijn vrouw en kinderen hielden het voor gezien, Mohammed bleef alleen achter. Toen begonnen zijn klachten. ‘Nadat hij me langs alle mogelijke specialisten had gestuurd, zei de huisarts: “Mohammed je stelt je aan, je bent niet ziek, je moet niet proberen te profiteren van onze sociale voorzieningen. Ik zal je rustig maken en je naar het Riagg sturen.” Ik kreeg injecties. De djinn sloeg terug en probeerde me te breken. Mijn hoofd werd afwisselend koud en warm, de pijn priemde door mijn lijf.’

Heeft Mohammed niet eerst een fqih bezocht voordat hij besloot bij het heiligengraf te gaan zitten? ‘Nee, er zitten nogal wat beunhazen tussen,’ zegt hij. ‘Vooral in Nederland, waar sociale controle ontbreekt. Het enige waar ze goed in zijn is je geld afhandig maken.’

Van de moskee hoefde Mohammed ook niet veel te verwachten. ‘Ik ging erheen en vroeg hun te helpen de djinn uit te drijven. Ze zeiden dat dergelijke praktijken niet islamitisch zijn en dat ze niet werkten.’

Djinns behoren niet alleen tot het volksgeloof, ook de Koran erkent hun bestaan. Die stelt dat God de djinns heeft geschapen uit rookloos vuur en dat dichters door hen worden geïnspireerd. Soera 72, de soera van de djinns, wordt veel als amulet gebruikt. Toch worden praktijken als het uitdrijven van djinns met argusogen bekeken door de orthodoxie. De orthodoxie leert de mensen te geloven in djinns, maar wijst tegelijkertijd de remedies af.

‘Ik zag geen andere uitweg dan af te reizen naar sidi Ben Abdallah,’ vertelt Mohammed. In de atar, de kruidenwinkel, koopt hij magische zaken ter ondersteuning van het genezingsproces: kruiden, rozenwater, wierook en muskus. De atar verkoopt ook gedroogde slangen en vogelkopjes. ‘Die moet de patiënt fijnstampen en opeten. Je hebt het gevoel dat je een beroerte krijgt als je dat spul naar binnen werkt. Maar zodra je denkt dat je het niet meer uithoudt, beginnen je krachten terug te komen, en binnen de kortste keren voel je je stukken beter.’ Hij is vast van plan bij het graf in Tamegroute te blijven totdat hij genezen is. De pijn is al gezakt tot zijn middel.

Foto Jan Bogaerts
Foto Jan Bogaerts

X

Na het verschijnen van Rushdies De Duivelsverzen in 1988 braken er overal in Europa en Azië rellen uit en er vielen tientallen doden. En de sjiitische ayatollah Khomeini sprak een nog steeds geldende fatwa tegen hem uit: wie hem doodt krijgt meer dan drie miljoen dollar.

De afvallige moslim Rushdie had met zijn boek zout in een open wond gestrooid: hij promootte van het totaal verboden polytheïsme – hoofdzonde nummer één. ‘Er is één god en dat is God’ luidt immers het belangrijkste islamitische dogma. Rushdie biedt niet alleen een lofzang op de polytheïstische tegenpool. Hij laat als klap op de vuurpijl zien dat het polytheïsme in het hart van de islam zit, namelijk in de door God geopenbaarde Koran.

De enorme woede kwam los doordat het polytheïsme inderdaad centraal staat in de islam – hoezeer het ook in strijd is met het ideaal van het monotheïsme. De moslims die je op reis tegenkomt hebben het allemaal druk met hun heiligen, djinns, satan en engelen. Niet alleen in de volksislam, maar ook in de orthodoxie – ook orthodoxen geloven dat er twee engeltjes op hun schouders meekijken.

Eigenlijk is monotheïsme bijna onmogelijk, zegt Page duBois, een Amerikaanse professor die onderzoek doet naar polytheïsme. De ultiem transcendente God heeft altijd middelaars nodig, stelt zij. Want zelf kan hij zich niet tot menselijk contact verlagen zonder al te menselijk te worden – en dus ook familie te hebben. De Grieken hadden veel goden, met bovenaan Zeus. Veel zich monotheïst noemende gelovigen hebben een vergelijkbaar religieus universum. Alleen hebben zij het niet over goden maar over heiligen en wat dies meer zij. En is er verschil, behalve in de benaming? Eigenlijk niet, constateert Dubois.

Zij is net als Rushdie een pleitbezorger van polytheïsme, vanwege het idee dat iedereen behept kan zijn met ‘goddelijke’ scheppingskracht – niet alleen een 1500 jaar oude Mohammed en degenen die nu zijn leer proberen te monopoliseren. Volgens DuBois past polytheïsme beter bij de mensen dan monotheïsme – ook in onze pluralistische cultuur.

Radicale islamisten zouden het liefst alle ‘vrienden van god’ (heiligen) afschaffen en hun vereerders vermoorden. Zij kunnen niet leven met de situatie dat God met verschillende monden spreekt, of dat er meer goddelijke monden tegelijk spreken. Het zou hun boodschap relativeren, terwijl de kracht daarvan juist ligt in het geloof dat er één boodschap is – die van hen.

De al onze aandacht voor de islam opzuigende strijd tussen islamisten en het Westen is welbeschouwd een uiting van een diepere strijd in de islam zelf. Een strijd tegen meer polytheïstisch gezinde moslims, die eronder lijden, onverdiend.

Ik hoop dat hun kant uiteindelijk zal winnen. Leve de betoveringen van Rushdie, de sympathieke Haggaagi-soefisjeik, de taxichauffeur Mohammed in zijn met amuletten behangen auto. Hoera voor al die gewone, aardige, gastvrije, goede en interessante moslims die je in de Arabische wereld onderweg toevallig tegenkomt – mensen veelal die een intens contact beleven met de godenwereld, en die hun warme vriendschap met de vrienden van God koesteren.

Foto Jan Bogaerts
Foto Jan Bogaerts